2. Graafschap Rode
www.verasdonck.nl
Taxandria, een gouw ontstaan onder de Merovingse dynastie, lag in het bisdom Luik en was in de 7de eeuw onderverdeeld in drie graafschappen, waarvan de namen pas veel later bekend werden: Strijen, Loon en Rode. Deze graafschappen hadden een belangrijke rol in de sociaal-politieke organisatie van Taxandria. De graaf voerde het gezag namens de koning in zijn gebied, hij sprak recht, inde belastingen en voerde in oorlogstijd de opgeroepen weerbare mannen aan. Kerken en kloosters hadden juridische immuniteit, zodat de graven daarover niets te zeggen hadden. Taxandria had tot in de 10de eeuw nog natuurlijke grenzen die werden gevormd door de Maas in het noorden en het Peelgebied in het noord- oosten. Vanaf Kessenich de rivier de Maas in het zuid-oosten, de rivieren de Jeker en de Demer in het zuiden, de rivier de Nete en de rivier de Striene (De Striene was een waterstroom tussen de Schelde bij Tholen en de Maas) in het westen. Na de Sint-Elisabethsvloed in 1421 zijn de waterlopen in de Maas-Rijn delta drastisch gewijzigd en bestond de Striene niet meer.
Van origine was Rode een grens graafschap tussen het Merovingse rijk en de Friezen. Bakel was in die periode een voorname plaats waar de koning van de Merovingiers Pepijn van Herstell (Pepijn II) een villa had. Dit onderkomen wordt beschreven in 721 als Herelaef aan bisschop Willibrord zijn bezittingen in Bakel schenkt. Na de overwinning van Pepijn II op de Friezen in 695 hield langzaam de rol van het graafschap Rode als “militaire” defensie op. Willibrord werd tot aartsbisschop van het nieuwe bisdom te Utrecht benoemd en volgden de edelen in Taxandria het advies van Pepijn op om het nieuwe bisdom te steunen. Willibrord stichtte een benedictijnen klooster in Echternach voor begeleiding van zijn werk. Bij zijn dood in 739 AD liet Willibrord de verkregen grondschenkingen aan het klooster van Echternach na, dat onder bisschoppelijk gezag van Trier viel. Hij was toen niet zo zelfverzekerd dat de rust in het gebied blijvend zou zijn (Dit is ook de veronderstelling van de jezuit C. Wilde, die de goudschat van Escharen heeft bestudeerd. Hij kwam tot de conclusie, dat rond 750 AD de goudschat begraven moest zijn, om de veiligheid van het geld te garanderen, vanwege de alsmaar opstandige Friezen. De verdedigingsrol van het graafschap Rode bleef toen gehandhaafd.). Door het testament van Willibrord ontstonden er in het Peelland kerkelijke grenzen, waaronder die op de Asdonk op de grens tussen Rixtel en Bakel.
De vroeg middeleeuwse elite van Taxandria heeft in die periode veel bijgedragen aan de ontwikkeling van het bisdom Utrecht. De graven van Rode hadden met wisselend succes, ruim twee eeuwen lang invloed op de ontwikkelingen in Taxandria. Op 6 mei 1069 bekrachtigt Paus Alexander II opnieuw de schenkingen van Willibrord aan het klooster van Echternach, waaronder bezittingen in Waalre, Diessen, Deurne en Bakel met kerken en toebehoren. Het gouwgraafschap van Taxandria was een titel geworden, dat de graven van Rode toebehoorde. Taxandria als gouw bestond toen niet meer. Het graafschap Strijen, vernoemd naar de waterloop “Striene”, is niet veel vermeld in de geschiedschrijving. Ridder Willem van Duivenvoorde werd in 1322 graaf van Strijen, dat toen een gebiedje tussen de Biesbosch en Oosterhout omvatte. In 960 was graaf Garnerus heer in het graafschap Loon, wiens motteburcht toen werd verwoest. Honderd jaar later bouwde Arold van Rummen er een kasteel met een valbrug. Het was maar een kort leven beschoren. Kort na de bouw werd het volledig verwoest en viel het Graafschap Loon onder voogdij van het prinsbisdom Luik. Uiteindelijk werd het graafschap door het prinsbisdom geannexeerd.
Het graafschap Rode, dat in de 10de eeuw bij naam werd vernoemd, omvatte het noord-oostelijk gedeelte van Taxandria, met de zetel in Eerschot, de oudste kern van het huidige St-Oedenrode. Eerschot was toen ook de hoofdzetel van de gouw Taxandria, zodat de gouwgraaf ook graaf van Rode was. Waalwijk lag op de grens tussen Rode en Strijen. Aartsbisschop Bruno van Keulen (953 - 965), tevens hertog van Lotharingen en broer van keizer Otto I, heeft zich intensief met Taxandria beziggehouden vanwege de vele kerkelijke bezittingen in die streek. Pas in de 11de eeuw werd de graaf van Rode met voornaam vermeld: Graaf Arnold van Rode verplaatste zijn zetel rond 1080 van Eerschot iets verder langs de Dommel naar St-Oedenrode . Zijn zoon Arnold II bouwde daar zijn slot. Het burchtcomplex bestond uit twee grote omgrachte terreinen, die tussen de Dommel en de Heuvel waren gelegen.
Gedurende de 5 eeuwen dat het graafschap Rode als zelfstandig graafschap heeft bestaan zijn er regionaal vele oorlogen gevoerd en diverse huwelijken gesloten om strategische machtsredenen. Over grenzen of omvang van het graafschap Rode van die tijd is weinig bekend. Door tactische huwelijken en onderlinge oorlogen probeerden de graven hun machtsgebieden te vergrootten. De graaf van Gelre had bezittingen in Rode (o.a. Geldrop), terwijl de graven van Rode bezittingen aan de IJssel tot hun gebied hadden (o.a. Bronckhorst). Uiteindelijk werd het graafschap Rode door Gelre geannexeerd of, al dan niet gedwongen, aan Gelre verkocht. Tijden waren veranderd. Taxandria was geen gouw meer, maar meer een streekaanduiding geworden.
De macht van de graaf van Rode is gedurende de 12de eeuw verder ingekrompen doordat de Duitse keizer daar allodiumrechten gaf aan de heren van Cuyck (De heren of graven van Cuijck waren de vroegere gouwgraven van Teisterband (= Betuwe). Teisterband werd in de 11de eeuw tussen de graaf van Gelre en het sticht Utrecht verdeeld), de heren van Vught, de heren van Boxtel, de zogenaamde Giselberten van Tilburg en de Berthouten uit Mechelen.
In 1145 werd Allardus, heer van Megen , Haren, Macharen en Teeffelen , de titel van graaf toegekend. In 1211 en in 1246 bezat deze graaf van Megen ook landgoederen te Rixtel en Lieshout.
Zowel het hertogdom Brabant als het graafschap Gelre hadden in de 12de eeuw belangstelling voor de gouw Taxandria, vanwege de stijgende welvaart van dit gebied en misschien ook om militaire motieven. Dit leidde tot verschillende gewapende conflicten waarin ook de lokale adel een rol speelde. De botsingen namen toe vanaf het moment dat Geldrop in handen van de graaf van Gelre kwam en eindigden met de volledige annexatie van het graafschap in 1190 AD. In 1203 sloten Brabant en Gelre een verdrag waarbij het graafschap Rode werd overgedragen aan Hendrik I, dat ging echter niet door, zodat er in 1206 een huwelijkscontract werd gesloten waarbij Gerard III van Gelre, de zoon van de graaf van Gelre, en Margaretha van Brabant, de dochter van Hendrik I, zouden trouwen, waarbij Margaretha het absolute bezitsrecht (allodium) van Rode zou krijgen. Dit huwelijk werd niet voltrokken. In 1229 werd overeengekomen dat Gerard III het voor 2000 marken aan de hertog van Brabant zou verkopen. In november 1231 vond uiteindelijk die overdracht plaats. De jonge Otto II van Gelre stond toen onder voogdij van zijn grootvader Hendrik I van Brabant.