47. Dr. Arnold Jacob Teychiné Stakenburg 1918-1985

door Mr. L. J. Pieters

On n'imagine pas combien il faut d'esprit pour n'être jamais ridicule', Chamfort: Maximes et Pensees. Ab Stakenurg in zijn vele vermommingen; in 1973 in zijn 'samenspraak' ter ere van de schrijver Brusse, als cultuur-kruier van Rotterdam, als Thomasvaer bij de Oudejaars bijeenkomsten van de Havenvereniging Rotterdam, als Asklepios bij een afscheid in het kasteel van Rhoon, verwoed genealoog als hij in de buurt kwam van een stamboom, organisator van dorpsfeesten in Acquoy en bovenal pleitbezorger van de goede oude stijl en hoffelijkheid. Hij was spiritueel tot in zijn vingertoppen, bezat een caleidoscopisch redenaarstalent en wist zijn toehoorders met zijn archaïsmen te verheugen en tevens te verbazen. Maar dit was slechts de uiterlijke verschijning van deze uitzonderlijke vogel in het aviorama van deze maatschappij.

Arnold Jacob Stakenburg werd op 15 januari in 1918 in Rotterdam geboren als tweede zoon van Johannes Stakenburg en Josephine Albertine Lucie Isabelle Smeulders. De familie Stakenburg kwam uit het oude Bourgondische Brabant via Leiden in de 19e eeuw in Kralingen terecht. Zijn vader was secretaris van de Scheepvaart Vereeniging Zuid in Rotterdam, directeur van de Scheepvaart Vereeniging Noord in Amsterdam en daarna algemeen secretaris van de Bond van Werkgevers in de Koopvaardij. Zijn zoon zou op dit terrein in de voetstappen van zijn vader volgen toen hij in 1946 benoemd werd tot adjunct-secretaris en later algemeen secretaris van de S.V.Z. in Rotterdam, hetgeen hij tot zijn afscheid in 1978 gebleven is. Hij groeide op in een gelukkig gezin en waardeerde zowel zijn vader als moeder hogelijk. Historisch besef en gevoel voor familietraditie was hem aangeboren. Nadat in 1920 met zijn oudoom van moederszijde het geslacht Teychiné was uitgestorven, wist hij te bereiken, dat bij Koninklijk Besluit in 1952 aan hem toestemming werd verleend, deze naam voor zichzelf en zijn wettige nakomelingen aan de zijne toe te voegen. Uitvoerige genealogische onderzoekingen naar de oorsprong van de familie Teychiné brachten hem in latere jaren in Mauroux in Gascogne. Hij bezat daar samen met vrienden gedurende enige tijd het toen bouwvallige Chateau de St. Martin. Het was goed toeven temidden van zijn 'cousins et cousines' in Frankrijk en aan zijn Gasconse neus kon je nog zien, zei hij, dat de familieband niet alleen op papier bestond.

Na de Lagere School in de Hoflaan volgde het Gymnasium Erasmianum en in 1936 ging hij in Leiden Nederlandse taal- en letterkunde studeren. Tijdens zijn schooljaren was hij met hart en ziel padvinder. Het spel van verkennen heeft hij tot zijn dood toe gespeeld. Een grote nieuwsgierigheid naar, en belangstelling voor mensen in heden en verleden bracht hem steeds weer tot nieuwe verkenningen. Daaraan danken wij een indrukwekkende reeks boeken, artikelen en publicaties op zeer verschillend gebied. Met de pen was hij even vaardig als in zijn omgang met vrienden en bekenden. Gedurende de bezettingsjaren voltooide hij in 1941 zijn studie in Leiden en rondde deze in 1943 af met zijn proefschrift 'Onno Zwier van Haren, De Geuzen', dat twee drukken beleefde. In 1963 komt hij nog eens met een kleine monografie over diens kleinzoon, 'Gijsbert Karel van Hogendorp, Wegwijzer naar nieuwe tijden'. Aan die nieuwe tijden zal hij zeker ook gedacht hebben in 1943 in de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam en tijdens zijn gevangenneming op het Kasteel Staverden, waar hij ondergedoken was. In 1944/45 was hij koerier van de Raad van Verzet in Rotterdam. Tijdens de oorlogsperiode was hij ook Conservator van 's Rijks kunstschatten. Toen de donkere wolken van oorlog en bezetting in 1945 overgedreven waren, werd Ab Stakenburg leraar aan het Erasmiaans Gymnasium. Hij bleef dat maar kort, tot zijn benoeming in 1945 bij de S.V.Z., maar lang genoeg om reeds een voorproefje te geven van zijn pedagogische kwaliteiten en zijn uitzonderlijke, zo niet soms bizarre wijze van lesgeven. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hij aan de wieg heeft gestaan van de Stichting Vervoer- en Havenopleidingen in Rotterdam en de Stichting tot bevordering van het leerlingenwezen in het Haven- en Vervoerbedrijf. Jarenlang was hij daarvan secretaris/penningmeester. Betrokken was hij ook bij de Stichting Buitencentrum Moermond, waarbij de Outward Bound School in Nederland onderdak vond. Met zijn grote voorbeelden en vrienden, dr. J.Ph. Backx en prof. dr. F.J.Th. Rutten bracht hij in de haven van Rotterdam een vakopleiding tot stand, die uniek was in de wereld en later door andere havens, tot in Japan toe, werd nagevolgd.
Ab Stakenburg in 1946 aan het begin van zijn loopbaan in Rotterdam - een wat wereldvreemd uitziende intellectueel in het gezelschap van ruwe bootwerkers en keiharde havenbaronnen. 'The extreme oddness of existence is what reconciles me to it had hij Logan Pearsall Smith kunnen nazeggen. Zijn gevoel voor humor leed er echter niet onder. Hij zorgde steeds voor verrassingen; tijdens één van de vele langdurige c.a.o. onderhandelingen - het was weer een kwestie geworden van elkaar nachtelijk uitzitten vloog er plotseling een door hem gevouwen papieren zwaantje over de tafel. De nieuwe c.a.o. schijnt daarna vrij snel tot stand te zijn gekomen. Van Stakenburg kon men bijna alles hebben. Toen hij in 1978 weg ging volgde mede op verzoek van de Vervoersbonden zijn bevordering tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Eerder was hij al officier in de orde van Oranje-Nassau. Rotterdam eerde hem met de Erasmusmedaille en met de Van Oldenbarneveltpenning der Stad Rotterdam, een eer, die maar weinigen te beurt valt. Hij was ijdel genoeg om daar bijzonder trots op te zijn. Maar, ijdelheid der ijdelheden; hij was ook trots op het Advocaatschap van St Pieter, dat hij op een onverklaarbare wijze geërfd had van een oud-heeroom, of heer-oudoom van moederszijde. Gedurende meer dan dertig jaar heeft Ab Stakenburg - Appie voor zijn oude vrienden-een rol gespeeld in het Rotterdamse. Dikwijls niet als protagonist, maar wel als initiatiefnemer vóór en achter de schermen. Het zout in de pap van de zakelijkheid. Hij was een geboren bestuurder, een goed regent, als instrument in dienst van het Hogere. Jammer, dat er geen tentoonstellingen van regentenportretten meer gehouden kunnen worden in de Rotterdamse Kunstkring. Het zijne, geschilderd door Dick Stapel, zou er zeker bij hangen. Het is ondoenlijk al zijn maatschappelijke functies op te sommen, er is een 'embarras du choix'. Om er toch een paar te noemen: hij was secretaris/penningmeester van de Bedrijfsgeneeskundige Dienst voor de Haven van Rotterdam; penningmeester van de Gezinsverzorging en Gezinshulp 'De Rotterdamse Haven' en van het Sociaal Fonds voor de Amsterdamse en Rotterdamse Havens; voorzitter van de Rotterdamse Jeugdgemeenschap, van de Rotterdamse Stichting Ongeorganiseerde Jeugd (club- en buurthuiswerk) en van het Meisjescentrum 'De Zonnebloem'. Voorts was hij voorzitter van het Nationaal Centrum Vorming Bedrijfsjeugd; voorzitter van het Comité Nationale Belangen in Rotterdam; secretaris van het Anjerfonds Rotterdam; secretaris van de Rotterdamse Kunstkring; secretaris Rotterdamse Kring van Auteurs; voorzitter en oprichter van de Stichting 'Paul Nijgh Penning'; vice-voorzitter van de Nederlandse Amateur Toneel Unie (N.A.T.U.); bestuurslid Historisch Genootschap 'Roterodamum' en kroonlid van de Universiteitsraad van de Erasmus Universiteit.
'Niet wie gij zijt, maar wat gij zijt, woorden van de door hem bewonderde naamgever van de Rotterdamse penning voor sociaal-culturele verdiensten, Paul Nijgh.
Wat was Ab Stakenburg? De aanduidingen progressief en conservatief waren gelijkelijk op hem van toepassing. Progressief, in zijn bezielde inzet voor de verbetering van het niveau van de havenwerkers, voor de kansen, die iedereen moest krijgen, zich algemeen te kunnen ontwikkelen. Conservatief in zijn vasthouden aan historie en traditie in een stad, waarvan hij zei: Rotterdammers hebben immers geen grootvaders, die zaten ergens op de Zuidhollandse eilanden. Conservatief ook in zijn opvattingen over kunst. Eigenlijk moest hij niet veel hebben van moderne kunst. Zijn leermeesters waren de dichters Van Eyck, Verwey en Boutens. De Haagse School kon er nog net mee door bij hem, maar alles wat daarna kwam werd uiterst kritisch bejegend. De inrichting van zijn huis was puur Victoriaans, een mengeling van wansmaak en historische herinneringen, voornamelijk familieportretten. Progressief was hij weer in zijn vanzelfsprekende aanvaarding van de gelijkheid van ieder, ongeacht rang of stand. Een beetje paternalistisch, dat zeker ook wel, maar niet omdat hij alles beter meende te weten. Met politiek heeft hij zich nooit ingelaten. Misschien vond hij dat geen bezigheid voor 'fijne luiden'. Hij was liberaal en socialist tegelijk, het was hem om het even als hij zijn doel, een beter begrip en een betere verstandhouding tussen mensen, maar kon bereiken. Dit hield echter niet in, dat hij in de omgang met mensen soms niet onmogelijk lastig kon zijn. Op de S.V.Z., waar men hem overigens op handen droeg, kon men daarvan meepraten. Ochtendhumeuren waren hem niet vreemd. Zijn huwelijk werd door echtscheiding ontbonden, maar na de scheiding bleef de verstandhouding met zijn ex-echtgenote goed en gebaseerd op wederzijdse waardering. Het huwelijk was geen instelling, die hem op het lijf geschreven was. Voor zijn vrienden was niets hem te veel en vele jongeren hebben aan zijn steun veel te danken gehad. Een schijnbaar vat vol tegenstrijdigheden, de persoonlijkheid Ab Stakenburg. Maar dan onderkent men toch niet de consistentie in zijn leven. Als geboren historicus was hij uiterst nauwgezet en precies; half- of haastwerk werd genadeloos afgestraft en men was bang voor zijn scherpe tong. Daarnaast had hij een fijn zintuig voor nuances. Met die precisie en met dat gevoel voor nuances wist hij één lijn in zijn leven door te trekken. Zo beschouwd passen alle stukken van de levenspuzzle in elkaar met als blijvend beeld, een grote hartelijkheid en echte menslievendheid, gedragen door een onverzettelijke wil, actief te zijn en te blijven in de samenleving.
Hij heeft veel geschreven en gepubliceerd. Van zijn litterair-historische geschriften, behalve de reeds genoemde: een dichtbundel “Kringloop” (1950) en een In memoriam P.N. van Eyck (N.R.C. 15-4-1954). Op cultuur-historisch terrein publiceerde hij herinneringen aan pater Bonaventura Kruitwagen (N.R.C. 22-5-1954) en een kleine monografie over Huibert Duyfhuis, laatste pastoor van de Sint Laurenskerk (Rotterdams Jaarboekje 1963). Hij voerde de eindredactie over, en schreef in “Uit de Kunst, 75 jaar Rotterdamsche Kunstkring”, dat kort na zijn dood uitkwam. Verder publiceerde hij vele artikelen op pedagogisch gebied, o.a. over opleiding en vorming van de werkende jeugd in Rotterdam en over de N. A.T.U.
Zijn genealogische hartstocht leefde hij uit in vele stambomen en kwartierstaten, waarbij hij geen kwartier gaf als het historisch niet klopte. In Acquoy, waar hij de laatste jaren van zijn leven woonde was men een beetje benauwd voor hem omdat mijnheer Stakenburg zo veel meer wist van de familie dan zij zelf! Het spreekt voor zich, dat het meeste wat hij geschreven heeft gewijd was aan Rotterdam, de haven en de scheepvaart. In 1957 verscheen “Stand van Zaken”, gedenkboek ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de S. V.Z., zijn magnum opus, even belangrijk als zijn in 1979 verschenen “Beeld en Beeldenaar, Rotterdam en Mr K.P. van der Mandele”, één van de andere grote sterren aan zijn firmament. In 1972 schreef hij ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Nieuwe Waterweg over Pieter Caland en in 1972 en 1974 in “Werkers aan de Waterweg” over Paul Nijgh, Dirk Valstar en Frans Swarttouw. Een heel aantrekkelijk boek is ook “Zakkendragers van Rotterdam”, 1975/76, de geschiedenis van het zakkendrager gilde. In 1981 voerde hij de eindredactie over “Op de uitkijk en aan het roer”, de geschiedenis van de Rederij Van Nievelt Goudriaan.
Tenslotte zijn de vele redevoeringen, die hij keurig liet stencilen of drukken, nog steeds de moeite waard gelezen te worden. Al is de onnavolgbare toon, waarop zij werden voorgedragen nu verklonken.
In januari 1978 werd hem een groots afscheid bereid bij zijn terugtreden als algemeen secretaris van de S.V.Z. Die keer mocht hij er zich niet mee bemoeien, dus geen alfabet of legpuzzel op de feestdis maken, wat hij zelf vele malen voor anderen gedaan had. Na eerst nog korte tijd een onderkomen gehad te hebben in Nederhemert, vestigde hij zich tenslotte met zijn goede vriend Piet Cleveringa in Acquoy aan de Linge. Van het Chateau de St. Martin naar Acquoy sur Linge. De bewoners van de Baronie van Acquoy hebben het geweten, wie in hun midden waren komen wonen: in korte tijd wisten de beide “Heertjes van Acquoy” het dorp culturele bekendheid in den lande te geven, o.a. door een opvoering van Shakespeares “Midzomernachtsdroom” door de dorpelingen op het Fort Asperen en door de grote tentoonstelling 'Beelden langs de Linge' in 1984. Ab Stakenburg ging na zijn afscheid van Rotterdam allerminst op zijn lauweren rusten. Activité, Vitesse; er werd door hem nog veel bronnenonderzoek gedaan, er verscheen nog een aantal historische publicaties en hij zette zich in voor tal van kerk-restauraties in de omgeving, o.a. van de R.K. kerk in Gellicum. Het vervallen polderhuis in Acquoy werd gerestaureerd en bij de ingang van het dorp verscheen een 'historische' pomp, die er nooit gestaan had. Voor de inwoners van Acquoy werd jaarlijks een groot dorpsfeest met een vaartocht op de Linge georganiseerd. Hij stond in het volle leven toen de dood hem toch nog onverwacht verraste. Een rijk en vol leven, rusteloos, met veel lief en leed, veel moeilijkheden en ook teleurstellingen.
'Want duister is om 't stervend hart gebleven Daar 't trouwe leed zijn donkerend branden blust, Als de geluk droom van 't verstilde leven Zich in de doodsdroom ziet als droom van rust.' P.N. van Eyck
Ab Stakenburg, de rusteloze heeft nu zijn rust gevonden en velen zullen hem heel erg missen.